Wee de opstandige, bezoedelde, gewelddadige stad! Ze luistert naar niemand, neemt geen terechtwijzing aan, vertrouwt niet op de HEER, wendt zich niet tot haar God. Haar leiders zijn brullende leeuwen, haar rechters wolven in de avond die ’s ochtends niets meer te kluiven hebben. Haar profeten zijn gewetenloze bedriegers, haar priesters ontwijden wat heilig is en doen de wet geweld aan. Maar de HEER is in haar midden, Hij is rechtvaardig, Hij doet geen onrecht. Iedere ochtend wanneer het licht wordt spreekt Hij recht, en nooit ontbreekt Hij. Maar wie onrecht doet, kent geen schaamte.
Volken heb Ik uitgeroeid, hun torens vernield, hun straten verwoest, niemand kan er door. Hun steden zijn vernietigd, geen mens kan er meer wonen. Ik zei:
‘Heb toch ontzag voor Mij, laat je door Mij vermanen.’ Dan zou haar woonplaats niet vernietigd zijn, dan had Ik haar niet hoeven te straffen. Maar nee, ze deden telkens weer de schandelijkste dingen. Wacht maar – spreekt de HEER -, wacht op de dag dat Ik Mijn buit kom halen. Ik heb besloten volken te verzamelen en koninkrijken bijeen te halen, en Mijn toorn, Mijn laaiende woede over ze uit te storten. Door het vuur van Mijn woede vergaat heel de aarde.
Dan zal Ik de lippen van de volken rein maken, zij zullen de naam van de HEER aanroepen, ze zullen Hem dienen, zij aan zij. Van over de rivieren van Nubië zullen zij die Ik verstrooid heb Mij komen vereren en Mij hun offergaven brengen.